De geschiedenis van het stoken
Geschiedenis van het Levenswater in België De kunst van het distilleren was reeds bekend in de Oudheid. De Arabieren hebben de distilleerkunst verfijnd. Niet om drank te maken maar omdat de alcohol een drager was voor aroma’s en andere stoffen. Zij gebruikten de techniek voor het vervaardigen van parfums en medicijnen. Hun kennis kwam via Spanje naar het noorden van Europa. Hier werd tijdens de middeleeuwen deze techniek herontdekt door monniken, heelmeesters en alchemisten.
Aanvankelijk werd aqua vitae ofte levenswater uit wijn gedistilleerd. Dit levenswater werd geacht allerlei ziekten te genezen. De bekende klooster-elixiers zijn hiervan tot op de dag van vandaag nog het levende bewijs van. Bij de zoektocht naar geneeskrachtige kruiden, werd ook de jeneverbes gebruikt. Men maakte een supermedicijn die niet alleen als geneesmiddel maar ook als genotsmiddel werd gebruikt. Als basis voor de alcohol gebruikte men de wijn van de toen ook in onze contreien veelvuldig aanwezige wijngaarden. Overal werd brandewijn gestookt en verbruikt. Door de koude periode die wij als ‘kleine ijstijd’ kennen verdween de wijnbouwcultuur grotendeels uit onze gebieden. Tegelijkertijd werd de techniek van het bierbrouwen verder verfijnd en werd meer en meer mede en bier gebruikt voor het stoken van de brandewijn. Zo ontstond de benaming korenbrandewijn of in het Duits ‘Korn’.
|
|
De korenbrandewijn werd steeds belangrijker en de techniek veranderde. Men distilleerde niet meer vanuit bier maar meer en meer vanuit het graanbeslag. In Ierland en Schotland, waar geen wijngaarden waren, ontstond zo de whisky. Ieren en Schotten betwisten elkaar tot op de dag van vandaag nog de eer om de whisky ontdekt te hebben.
In onze gebieden werd de korenbrandewijn meestal gearomatiseerd met jeneverbes, anijs, karwij, venkel en andere kruiden. Hier ligt dan ook de oorsprong van de naam jenever. Het aromatiseren met vruchten en of kruiden heet in Duitsland een ‘geist’.
In de 17de eeuw werd het stoken van brandewijn verboden, maar het sluikstoken werd in onze gebieden algemeen. De vlucht van onze stokers naar andere gebieden liggen aan de basis van veel dranken die wij in Europa kennen. In de Noordelijke Nederlanden (jenever), Frankrijk (o.a. Cognac en Engeland (gin).
In de 18de eeuw veranderde het beleid van de toenmalige overheid, de Oostenrijkers, omdat het afvalproduct van de stokerijen, de ‘spoeling’ (het afval na de eerste distillatie van het gegiste graanbeslag) een goede voeding vormde voor de overwintering van het vee. De spoeling is immers rijk aan eiwitten. De meeste stokerijen hadden dan ook veestallen, en grote boerderijen een stokerij.
De volgende grote verandering kwam er toen in de 19de eeuw met de opkomst van nieuwe technieken zoals het gebruik van stoomgeneratoren, stoommachines en de distilleerkolom (continu proces) het distilleren het industriële tijdperk binnen trad.
Ook werden er steeds goedkopere grondstoffen gebruikt. Onder meer suikerbieten, aardappelen en maïs werden algemeen gebruikt. Louis Pasteur had met zijn onderzoek naar het gistingsproces een belangrijke bijdrage geleverd. Het versuikeren van koolhydraten en het vergisten was niet langer een onbegrepen speling van de natuur maar een gestuurd onderdeel van het proces. De rendementen stegen en de kostprijs daalde. Melasse, een afvalproduct van de suikerindustrie, werd een belangrijke basis voor de alcoholproductie.
Aan het einde van de 19de eeuw waaren er grootschalige stokerijen die goedkope alcohol produceerden. Meer en meer gebruikte men melasse als basis voor het produceren van jenever. De typische graansmaak ging verloren. Deze goedkope jenever vond vooral zijn weg naar de vele arbeiders. De armoedige omstandigheden waarin zij leefden liggen aan de basis van drankmisbruik en voerde tot veel wantoestanden. Alcoholisme en armoede gingen veelal hand in hand.
Landbouwstokerijen gingen de aanduiding “vieux système” gebruiken. Zij wilden er op wijzen dat hun jenever was bereid op basis van graan. De concurrentie van industriële stokerijen en de opkomst van kunstmeststoffen zorgden er voor dat de meeste landbouwstokerijen verdwenen.
Als klap op de vuurpijl werden tijdens de eerste wereldoorlog veel stokerijen en brouwerijen door de Duitsers ontmanteld. Zij hadden het koper nodig voor de productie van munitie. De doodsteek volgde in 1919 met de invoering van de wet Van de Velde. Die moest een oplossing brengen voor de problemen als gevolg van het overmatig drankgebruik. Mensen verdronken hun elende met goedkope jenever. Verbod op het schenken van sterke drank in openbare plaatsen en verkoop enkel op voorwaarde dat men twee liter kocht. Voor de arme bevolking was dit onbetaalbaar en zo werkte deze wet de daling van het verbruik in de hand.
Na de tweede wereldoorlog werd de wet Van de Velde steeds minder strik toegepast. Het ‘witteke’ stond overal onder de toog en ander gedistilleerd deed zijn intrede in België. Jenever had het imago van een arbeidersdrank en wie het zich kon veroorloven dronk liever een cognac of whisky. Iets wat goed was moest wel uit het buitenland komen, want jenever had een heel slechte kwaliteit. De zeldzame jenevers die van een goede kwaliteit waren gingen gebukt onder een slecht imago.
Nu is er met het Levenswater van Genoels-Elderen terug aangeknoopt met onze oudste distilleertraditie. Opnieuw vormen wijndruiven de basis voor ons eigen Levenswater.